19 november 1940 Expositie in het Dinghuis Maastricht

Categorie: Historie

Geschreven door:
Gepubliceerd op:
Kunstenaar(s):

In november 1940 exposeerde de Limburgse Kunstkring in het Dinghuis in Maastricht. Enkele recensies geven een beeld van de ‘State of art’ van de Limburgsche Kunstkring in die periode. Het begin van de oorlog zal ongetwijfeld zijn invloed hebben gehad op alle activiteiten van zowel de organisatie als van de individuele kunstenaars.

Uit De Limburger van 19 november 1940 (auteur niet bekend)

Het Dinghuis op een oude prentbriefkaart

TENTOONSTELLING LIMBURGSCHE KUNSTKRING
In het „Dinghuis” aan de Groote Staat vond gisteren de opening plaats van den tentoonstelling van werken van den Limburgschen Kunstkring.
Er was veel belangselling voor de opening van dezen tentoostelling, ofschoon die slechts een klein gedeelte van het werk der leden bevatte, zooals dhr. E. van Aalst in zijn openingswoord mededeelde. Dit werd mede veroorzaakt, aldus de voorzitter, door het feit dat de voorbereiding slechts kort geweest was. Desalnietenmin hoopte hij dat de aanwezigen met belangstelling van het werk der kunstenaars zouden kennis nemen en zoo mogelijk hun werk en streven in dezen moeilijken tijd zouden steunen. Met een opwekkend woord besloot dhr. van Aalst zijn openingswoord, waarna de aanwezigen met groot interesse kennis namen van het tentoongestelde. In den loop van deze week hopen wij hierop nader terug te komen.

Uit De Limburger van 20 november 1940 (auteur niet bekend)

MAASTRICHT
Moderne kunst
LIMBURGSCHE KUNSTKRING.

In de bovenzaal van het voormalig Dinghuis heeft de Limburgsche Kunstkring nu onderdak gevonden.
We zien hier samengebracht een vijftigtal werken, welke de najaarstentoonstelling vormen.
Verschillende bekende namen, o.a. van Ritzen, ontbreken.
Jan Hul neemt heel een muur in beslag. Deze mogen we als het interessantste deel der expositie beschouwen.
Hul zoekt zijn inspiratie gaarne in stad en omgeving en bewees dat Maastricht en Zuid-Limburg heel wat mooie gegevens opleveren.
We kunnen hier een indrukwekkend winterlandschap bij St. Pieter bewonderen, een romantisch gezicht op de boerderij „Lichtenberg” alsmede een aardige gekleurde teekening „Ruiterstraatje”.
Ook van Giel Eberhard noteeren we een paar aardige stadsgezichten. Van Deursen geeft blijk van talent voor de moeilijke etskunst. F. Regout stond een expressieve Christuskop af. Frans Timmers schildert strak, doch wel met iets eigens. Roomberg, onlangs hier besproken, Frans Ronda, M. Hul en Jan Bakhoven zijn er in hun bekenden trant, evenals de kunstnijvere Em. van Aelst (drijfwerk in leer) en F. Wolterman (kopdrijfwerk).



In het Advertentieblad voor Limburg

In het Advertentieblad voor Limburg verscheen in 1940 in een aantal afleveringen een uitgebreid “Feuilleton” over MAASTRICHT VOOR HET VOETLICHT EN ACHTER DE SCHERMEN. Geschreven door een onbekende auteur die zich verstopte onder de ondertekening ‘nkl’ en die zijn ongenoegen over allerlei Maastrichtse zaken niet onder stoelen of banken stak. Uit zijn ‘Feuilleton’ is ook onderstaande lange recensie van deze expositie afkomstig, gedateerd 29 november 1940.

‘We hebben onze tamelijk pessimistische beschouwingen erover niet eerder willen publiceeren om de belangstelling voor het werk onzer schilders niet in ongunstigen zin te beïnvloeden’

Feuilleton MAASTRICHT VOOR HET VOETLICHT EN ACHTER DE SCHERMEN
Een vervelende geschiedenis
Inderdáád: een vervelende geschiedenis!
Zoo langzamerhand komt men tot de conclusie, dat er in Maastricht meer geëxposeerd dan gepresteerd wordt.
E. Roomberg stelde ten toon in het Dinghuis, Cornelis Sandifort in de bovenzalen van Hótel Du Casque. En nu is er in het Dinghuis wederom een tentoonstelling van werken der leden van den Limburgschen Kunstkring te zien. De lust tot exposeeren schijnt met den dag toe te nemen, maar het zou ons niet verwonderen, als de lust tot kijken (bij het publiek) er omgekeerd evenredig aan was!
Neem nu zoo’n tentoonstelling als die van den Limburgschen Kunstkring!
Een slappere vertooning hebben we zelden gezien. Wat kunstnijverheid, wat huisvlijt, ’n enkel goed schilderij … En daar is dan alles mee gezegd. Het is een vervelende geschiedenis, dat Maastricht, alle goede bedoelingen en vriendelijk gemeende vermaningen ten spijt, op kunstgebied nog steeds een beeld van verdeeldheid en gespletenheid toont, maar hoe miserabel dat eigenlijk is, merkt men pas goed, als men hier op deze tentoonstelling naar ’n enkel goed schilderij loopt te zoeken.
Natúúrlijk is daar de Limburgsche kunst niet mee veroordeeld. Natúúrlijk wachtten ons op de expositie van den edelsmid en sierkunstenaar, Sandifort, verrassingen. Natuurlijk zal de tentoonstelling van de “Kunstenaarsvereeniging Limburg”, welke ons beloofd werd, allicht óók veel goeds brengen. Maar het is toch wel ten hemel schreiend, dat men vier, vijf tentoonstellingen moet langs draven om van de artistieke prestaties van dit ons kleine gewest van dit ons kleine land ten minste een indruk te krijgen! En wie heeft tot zulke lange afstandsmarschen voldoende geduld en uithoudingsvermogen? Hier volge dan een beknopt verslag van de eerste etappe dezer cultureele Vierdaagsche :
Begunstigd door goed licht, zijn we al dadelijk in staat, een aanzienlijken voorsprong te verkrijgen, bestaande in de vaststelling, dat E. Roomberg een groot deel van zijn expositie maar voor deze gelegenheid heeft laten hangen, waar het hing, zoodat we ons dáár al vast niet meer in hoeven te verdiepen. (Niettemin blijven we toch even stil staan voor het groote doek, „Brusselschestraat Maastricht”, dat een verdienstelijk werkstuk is).
Frans Timmers, Frans Ronda, M. Hul en J.van Deursen vertegenwoordigen ook thans weer de noeste vlijt en het gezond optimisme.
Opmerkelijk zijn een goede ets van Van Deursen, „Nieuwenhof” Maastricht, waarvan de lijst volgens den catalogus in den prijs is inbegrepen, en een geestig „wit stilleven” van Frans Timmers. (Ook diens „Zonnebloemen” dienen hier vermeld.)
Van Jan Bakhoven zijn hier eenige, goede, oude bekenden te zien: tafereelen van kermissen en carnavalsfeesten, kleurig zoete herinneringen aan den „ouden” tijd. ( De titel „Strandbad” voor de gekleurde teekening No. 7 is een alleszins goed gevonden en kiesch pseudoniem). Twee landschapjes zijn nieuw en wijzen erop, dat Jan Bakhoven ook nog ándere pijlen op zijn boog heeft.
Onder het linker raam, waarvan het uitzicht nog steeds een onovertroffen schilderij en een verfrissching voor het vermoeide oog is, rust in een glazen kist, als wijlen Doornroosje, het werk van den Maastrichtschen kunstbinder, Ernest van Aelst, bestaande uit een sigarenkistje en een stukje, kunstig naar een boekband van c.a. 1350 bewerkt leer.
Waarom deze schoone zaken in een glazen vitrine zijn opgeborgen, als mummies in het British Museum? Bevatte het sigarenkistje wellicht heusche sigaren? Of vreesde men, dat het stukje leer een door de schoenendistributie misdeelden bezoeker in de verleiding zou kunnen brengen?
Dan is F. Wolterman een guller persoon. Open en bloot en voor eenieder tastbaar liggen zijn kunstnijvere en huisvlijtige voorwerpen uit kostelijk koper te kijk op een groote tafel. Er is goed werk bij. Met name een schaal uit rood koper en een groot presenteerblad. Hierin komt het materiaal het best tot zijn recht. De vorm is sierlijk en prettig. Minder kan ons dat gedeelte van het geëxposeerde bevallen, waarin de koperdrijver méér wil zijn dan uitsluitend en alleen een eerlijk en vakbekwaam koperdrijver. Dan brengt hij niet veel meer tot stand dan een aardig „plaatje”, waarvan de waarde niet in overeenstemming is met den aard en waarde van het materiaal. Wolterman lijkt ons de aangewezen vervaardiger van het sierlijke, maar eenvoudig gehouden gebruiksvoorwerp. Dáárin zal hij nog veel voortreffelijks kunnen bereiken.
Het werk, dat op deze tentoonstelling het meest voldoening geeft, draagt de signatuur van Jan Hul en G. Eberhard, twee schilders, die tot geheel verschillende perioden der schilderkunstige ontwikkeling behooren, maar die de eerlijkheid van hun streven en een aanzienlijken graad van vakbekwaamheid gemeen hebben. We vergissen ons wel niet, als we opmerken, dat er in het werk van Hul een streven naar vernieuwing zich voortzet, hetwelk zich reeds op de vorige tentoonstellingen in Dinghuis en Stedelijk Museum openbaarde in doeken, als „Visioen van Maastricht” en „Het Zoenoffer”.
Zooals de „Hollander”, A. C. Willink, zich zoekt uit te leven in een persoonlijk verwerkt, streng klassicisme, zoo schijnt Jan Hul zijn weg te vinden in een persoonlijk beleefde, eenigszins versoberde romantiek. De strenge winter van het jaar 1939 inspireerde hem tot verschillende sneeuwlandschappen met tragisch verwrongen boomtakken en donker dreigenden hemel. Dat dit nieuwe streven den schilder ’n enkelen keer gevaarlijk dicht aan den rand van den „Kitsch” brengt, is uit de nieuwheid van dit streven verklaarbaar. En men vergeeft het hem graag voor de gave resultaten, welke hij er al mee bereikte. Zie op deze tentoonstelling met name zijn „Ruiterstraatje te Maastricht”.
Het aangename, degelijk geschilderde, rijke werk van G. Eberhard komt op deze middelmatige tentoonstelling al bijzonder duidelijk tot zijn recht. Bijzonder geestig is het doek, „Les Trois Gráces”, een bekoorlijk en origineel gearrangeerd bloemstuk. Een stukje, als de „Boerderij” (No. 14), bekijkt men al evenzeer met bijzonder genoegen: een alleraardigst doorkijkje, geschilderd in den rijpen trant der Meesters van het einde der vorige eeuw. De kunst van Eberhard is eigentijdsch, al is zij niet van dezen tijd. Zij bleef den tijd van haar hoogsten bloei trouw. Zij verrast niet meer, maar bekoort altijd.
En dan blijft ons nog enkel te vermelden over een mysterieus onduidelijke „Christuskop” van F. Regout uit Soest. Het werkje maakt den indruk van een waardevol werkstuk door zijn groezeligheid en oudachtig voorkomen. Doch wat te zeggen van nieuw werk, dat er om schijnt te vragen …. gerestaureerd te worden?
Als U dit leest, is deze tentoonstelling al weer ’n kleine veertien dagen open. We hebben onze tamelijk pessimistische beschouwingen erover niet eerder willen publiceeren om de belangstelling voor het werk onzer schilders niet in ongunstigen zin te beïnvloeden, want het zou jammer zijn, als men om het vele onbeduidende het zeer goede ongezien liet. .nkl.

(Bron: Delpher)

In 1941 zou de Limburgsche Kunstkring nog twee keer exposeren in het Dinghuis. Daarna werd het erg stil, in augustus 1942 werd onder druk van de Duitse bezetter die aansluiting bij de Kultuurkamer eiste de Limburgse Kunstkring opgeheven. Een opheffing die na de oorlog weer teruggedraaid werd door de Raad voor rechtsherstel.

Voor wie geïnteresseerd is in een stuk Maastrichtse historie rond het Dinghuis: